Duits : Nederlands
die Hand = de hand
der Name = de naam
das Bad = het bad
der Mann = de man
der Apfel = de appel
Rad fahren = fietsen
das Bett = het bed
abfahren = vertrekken
halb elf = half 11
die CD = de CD
der Cent = de cent
das Casino = het casino
danke! = dank je (wel)!
der Berg = de berg
ab = vanaf
das Bier = het bier
lieb = lief
das Hobby = de hobby
der Ball = de bal
der Computer = de computer
das Café = het café
das ABC = het ABC
die Cola = de cola
das WC = de wc
der ADAC (in Duitsland) = de ANWB (in Nederland)
das Dorf = het dorp
anmelden = aanmelden
der Abend = de avond
die Kinder = de kinderen
das Geld = het geld
das Land = het land
Aachen = Aken
das Glas = het glas
das Jahr = het jaar
haben = hebben