Duits : Nederlands das Einzelzimmer = de 1-persoonskamer das Doppelzimmer = de 2-persoonskamer die Klimaanlage = de airco das Bad = het bad das Badezimmer = de badkamer der Balkon = het balkon das Hallenbad = het binnenbad bar = contant (betalen) die Dusche = de douche die Etage, der Stock = de etage das Formular = het formulier Halbpension = halfpension das Hotel = het hotel die Hotelbar = de hotelbar das Hotelzimmer = de hotelkamer einchecken = inchecken ausfüllen = invullen (formulier) wie spät, um wie viel Uhr? = hoe laat? der Lift, der Aufzug = de lift aber = maar, echter die Minibar = de minibar die Nacht = de nacht das Frühstück = het ontbijt die Übernachtung = de overnachting die Rezeption = de receptie das Restaurant = het restaurant der Schlüssel = de sleutel die Treppe = de trap auschecken = uitchecken Vollpension = volpension fragen = vragen (men wil iets weten) bitten = vragen, verzoeken (om iets te doen) frei = vrij wohl = wel