Duits : Nederlands sich befinden = zich bevinden das Kino = de bioscoop der Bus = de bus das Zentrum = het centrum das Konzert = het concert der Arzt = de dokter der Dom = de Dom der Eintrittspreis = de entreeprijs geöffnet = geopend geschlossen = gesloten die Haltestelle = de halte die Fahrkarte = het kaartje (reizen) auf der linken Seite = aan de linker kant die Kirche = de kerk Kinder = kinderen nach links = naar links gehen = lopen am Montag, montags = op maandag der Markt = de markt die U-Bahn = de metro das Museum = het museum die Öffnungszeiten = de openingstijden der Platz = het plein das Postamt = het postkantoor geradeaus = rechtdoor das Restaurant = het restaurant die Richtung = de richting die S-Bahn = de sneltram der Supermarkt = de supermarkt das Taxi = de taxi die Straßenbahn = de tram die Verkehrsampel = het verkeerslicht zu Fuß = te voet Erwachsene = volwassenen die Touristeninformation = de VVV den Weg zeigen = de weg wijzen nach rechts = naar rechts