Duits : Nederlands das Zimmer = de kamer die Jacke = de korte jas parken = parkeren der Kunde = de klant die Raucherzone = de rookplek die Unterrichsstunde = het lesuur die Mütze = de pet der Knopf = de knop anfassen = aanraken das Parkverbot = het parkeerverbod die Übung = de oefening die Seite (Buch) = de bladzijde dürfen = mogen der Zug - die Züge = de trein - de treinen später = later zeigen = laten zien die Tür aufsperren = de deur open doen der Feiertag = de feestdag die Infostelle = de info-stand Achtung! = Let op!