Duits : Nederlands die Wohnung = de woning das Dorf = het dorp der Bauernhof = de boerderij das Reihenhaus = het rijtjeshuis ein freistehendes Haus = een vrijstaand huis die Doppelhaushälfte = het huis twee onder een kap das Appartement = het appartement das Wohnzimmer = de woonkamer die Küche = de keuken das Esszimmer = de eetkamer das Arbeitszimmer = de werkkamer das Kinderzimmer = de kinderkamer das Schlafzimmer = de slaapkamer das Badezimmer = de badkamer die Garage = de garage der Garten = de tuin die Terrasse = het terras das Fenster = het venster die Tür = de deur der Kleiderschrank = de klerenkast der Teppich = het tapijt das Bücherregal = de boekenplank der Spiegel = de spiegel die Lampe = de lamp der Schrank = de kast der Nachttisch = het nachtkastje der Stuhl = de stoel der Sessel = de sofa das Bett = het bed der Schreibtisch = het bureau auf Wiedersehen = tot ziens bis bald = tot spoedig gute Nacht = Goedenacht bis später = tot straks wie geht's dir = hoe gaat het met je tschüss = groetjes bis dann = tot dan mach's gut = het gaat je goed bis morgen = tot morgen wie geht's Ihnen = hoe gaat het met u mir geht's gut = met mij gaat het goed der Schüler = de leerling die Schülerin = de vrouwelijke leerling die Sprache = de taal die Fremdsprache = de vreemde taal Englisch = Engels die Muttersprache = de moedertaal Französisch = Frans Spanisch = Spaans Deutsch = Duits