Duits : Nederlands abbiegen = afslaan der Anlieger = de omwonende die Ausfahrt = de afrit (autosnelweg) die Aussicht = het uitzicht die Ausstellung = de tentoonstelling benutzen = gebruiken DZ (Doppelzimmer) = 2-persoonskamer der Ehegatte = de echtgenoot die Ehegattin = de echtgenote die Einbahnstraße = het eenrichtingsverkeer die Einfahrt = de oprit (autosnelweg, huis) das Erdgeschoss = de begane grond exkl. (exklusive) = excl. (exclusief) EZ (Einzelzimmer) = 1-persoonskamer der Familienstand (z.B. ledig) = de burgerlijke staat (b.v. ongehuwd) der Frühling = de lente gebührenpflichtig = tegen betaling geeignet = geschikt gehören = behoren inkl. (inklusive) = incl. (inclusief) der Konferenzraum = de vergaderzaal Das Meer = de zee p.P. (pro Person) = p.p. (per persoon) der Rabatt = de (groeps-)korting das Schild = het bord (op straat) der See = het meer die Sehenswürdigkeit = de bezienswaardigheid der Termin = de afspraak, de datum die Tiefgarage = de ondergrondse garage ÜF (Übernachtung und Frühstück) = overnachting en ontbijt das Untergeschoss = het souterrain, de kelderverdieping die Veranstaltung = het evenement die Zahlungsart = de wijze van betaling Zutreffendes = wat van toepassing is