Duits : Nederlands
abbiegen = afslaan
die Ausstellung = de tentoonstelling
bedeuten = betekenen
behindert = met een beperking
draußen = buiten
durchgehend = doorlopend
die Einzelfahrkarte = kaartje voor 1 rit
der Einzelfahrschein = kaartje oor 1 rit
der Fahrplan = de dienstregeling
die Fahrt = de rit (bus, taxi)
farbig = kleurig
der Feiertag = de feestdag
die Gehminuten = aantal minuten te voet
das Gemälde = het schilderij
malen = schilderen
der Maler = de schilder
die Malerei = de schilderkunst
der Pfeil = de pijl
die Querstraße = de dwarsstraat
die Sehenswürdigkeit = de bezienswaardigheid
der Sonnabend = de zaterdag
die Sprechzeiten = de spreekuren
die Stadtführung = de stadsrondleiding
die Streifenkarte = de strippenkaart
der 30 Minuten Takt = om de 30 minuten
die Taste (Telefon) = de toets (telefoon)
die Unterhaltung = het entertainment, het amusement
usw. (undsoweiter) = enz. (enzovoort)
die Veranstaltung = het evenement
nach Vereinbarung = volgens afspraak
öffentliche Verkehrsmittel = openbaar vervoer
wechseln (Geld) = wisselen
das Wirtshaus = het café-restaurant
der Zoo = de dierentuin
wegen = wegens