Duits : Nederlands endlich = eindelijk das Wochenende = het weekend die Tageszeit = het dagdeel der Vormittag / Der Morgen = de ochtend der Nachmittag / der Mittag = de middag der Abend = de avond die Nacht = de nacht die Mitternacht = middernacht gerade = nu Müde = moe das Restaurant = het restaurant abholen = afhalen alle = iedereen das Kino = de bioscoop Alle sind im Kino. = Iedereen is in de bioscoop. Was machst du? = Wat doe jij? kommen = komen spät = laat klingeln = rinkelen der Wecker = de wekker nicht = niet Der Wecker klingelt nicht. = De wekker gaat niet. zu Hause bleiben = thuisblijven die Clique = de vriendengroep quatschen = kletsen das Radio = de radio die Chart = de hitlijst Radio hören = naar de radio luisteren früh = vroeg manchmal = soms der Ausflug = het uitstapje lieben = houden van die Kirche = de kerk zusammen = samen träumen = dromen