Duits : Nederlands beantworten = beantwoorden bekommen = krijgen berühmt = beroemd der Besuch = het bezoek bis = tot bleiben = blijven dauern = duren deutlich = duidelijk eigentlich = eigenlijk etwas = iets der Familienname = de achternaam der Geburtstag = de verjaardag geschieden = gescheiden lieben = houden van manchmal = soms meistens = meestal die Nacht = de nacht die Nächte = de nachten natürlich = natuurlijk praktisch = handig sagen = zeggen schicken = sturen schlimm = erg der Tag = de dag die Tage = de dagen verheiratet = getrouwd der Vorname = de voornaam die Woche = de week die Wochen = de weken der Cousin = de neef (zoon van oom of tante) die Cousins = de neven die Cousine = de nicht (dochter van oom of tante) die Cousinen = de nichten die Familie = het gezin die Großmutter = de grootmoeder der Großvater = de grootvader der Onkel = de oom die Tante = de tante