Duits : Nederlands
die Aufgabe = de opdracht
die Aufgaben = de opdrachten
die Ausbildung = de opleiding
der Bleistift = het potlood
die Bleistifte = de potloden
einfach = eenvoudig
das Etui = het etui
faul = lui
fleißig = ijverig
furchtbar = vreselijk
das Heft = het schrift
die Hefte = de schriften
der Kugelschreiber = de pen
lernen = leren
die Note = het cijfer
die Noten = de cijfers
schwer = zwaar, moeilijk
sogar = zelfs
der Stundenplan = het rooster
üben = oefenen
wiederholen = herhalen
das Zeugnis = het rapport
Biologie = biologie
Chemie = scheikunde
Englisch = Engels
Erdkunde = aardrijkskunde
Französisch = Frans
Geschichte = geschiedenis
Mathematik, Mathe = wiskunde
Physik = Natuurkunde
Sport = Gym
Wirtschaftslehre = Economie