Duits : Nederlands alt = oud das Auge = het oog die Augen = de ogen aussehen = eruitzien bisschen = beetje circa = ongeveer glauben = geloven glücklich = gelukkig groß = groot das Haar = het haar die Haare = de haren die Jacke = de jas die Jacken = de jassen jung = jong klein = klein lustig = grappig der Mann = de man die Männer = de mannen müde = moe nur = alleen maar ohne = zonder ruhig = rustig schnell = snel die Tasche = de tas die Taschen = de tassen vielleicht = misschien wichtig = belangrijk