aber also anrufen
antworten der Bahnhof die Bahnhöfe
bald denn die Einladung
die Einladungen gehen das Getränk
die Getränke die Hausaufgaben das Kino
die Kinos krank leider
die Kneipe die Kneipen mitkommen
oder die Prüfung die Prüfungen
(sich) treffen zusammen der Montag
der Dienstag der Mittwoch der Donnerstag
der Freitag der Samstag der Sonntag
bellen dus maar
de stations het station antwoorden
de uitnodiging want gauw
het drankje gaan de uitnodigingen
de bioscoop het huiswerk de drankjes
helaas ziek de bioscopen
meekomen de café's het café
de toetsen de toets of
maandag samen afspreken, elkaar ontmoeten
donderdag woensdag dinsdag
zondag zaterdag vrijdag
der Apfel die Äpfel der Bäcker / die Bäckerei
die Banane die Bananen billig
die Birne die Birnen brauchen
das Brötchen die Brötchen die Butter
der Dank vielen Dank das Ei
die Eier einkaufen das Fleisch
fragen das Geld das Gemüse
das Hähnchen die Kartoffel die Kartoffeln
die Milch mitbringen das Obst
der Saft der Salat der Schinken
teuer die Abfahrt ankommen
de bakker de appels de appel
goedkoop de bananen de banaan
nodig hebben de peren de peer
de boter de broodjes het broodje
het ei dank u / je wel de dank, bedankt
het vlees boodschappen doen de eieren
de groenten het geld vragen
de aardappels de aardappel de kip
het fruit meebrengen de melk
de ham de sla de sap
aankomen het vertrek duur
(sich) anziehen aussteigen bei
zum Beispiel benutzen besuchen
draußen das Fahrrad die Fahrräder
der Fußball die Fußbälle die Haltestelle
die Haltestellen der Kuchen die Kuchen
der Morgen die Morgen schön
die Sehenswürdigkeit die Sehenswürdigkeiten spielen
wandern der Zug die Züge
zurück
bij uitstappen zich aankleden
bezoeken gebruiken bij voorbeeld
de fietsen de fiets buiten
de halte de voetballen de voetbal
de taarten de taart de haltes
mooi de ochtenden de ochtend
spelen de bezienswaardigheden de bezienswaardigheid
de treinen de trein wandelen
terug