Duits : Nederlands
angenehm = prettig
der Aufzug = de lift
die Aufzge = de liften
der Balkon = het balkon
die Balkone = de balkons
bequem = comfortabel
die Brücke = de brug
die Brücken = de bruggen
die Buchhandlung = de boekenwinkel
die Buchhandlungen = de boekenwinkels
dort = daar
drüben = aan de andere kant, daarginds
das Einkaufszentrum, -zentren = het winkelcentrum
das Erdgeschoss = de begane grond
erst = pas
das Fenster = het raam
es gibt = er is, er zijn
der Garten = de tuin
die Gärten = de tuinen
geradeaus = rechtdoor
das Kaufhaus = het warenhuis
die Kaufhäuser = de warenhuizen
der Kindergarten = de kleuterschool
die Kindergärten = de kleuterscholen
die Kirche = de kerk
die Kirchen = de kerken
die Kreuzung = het kruispunt
die Kreuzungen = de kruispunten
der Laden = de winkel
die Läden = de winkels
in der Nähe = in de buurt
nebenan = ernaast
in Ordnung = in orde
der Park = het park
die Parks = de parken
die Pflanze = de plant
die Pflanzen = de planten
die Ruhe = de rust
das Schwimmbad = het zwembad
die Schwimmbäder = de zwembaden
im dritten Stock = op de derde verdieping
der Supermarkt = de supermarkt
die Supermärkte = de supermarkten
der Wald = het bos
die Wälder = de bossen
weit = ver
die Doppelhaushälfte = de twee onder één kapwoning
die Doppelhaushälfter = de twee onder één kapwoningen
das Einfamilienhaus = het eengezinshuis
die Einfamilienhäuser = de eengezinshuizen
die Etagenwohnung = de flat / de flats
in einem freistehenden Haus = in een vrijstaand huis
das Reihenhaus = het rijtjeshuis
die Reihenhäuser = de rijtjeshuizen
die Arbeit = het werk
arbeitslos = werkloos
das Ausland = het buitenland
der Ausländer = de buitenlander
die Ausländer = de buitenlanders
bedeuten = betekenen
bekannt = bekend
der Beruf = het beroep
die Berufe = de beroepen
sich bewerben = solliciteren
die Bewerbung = de sollicitatie
die Bewerbungen = de sollicitaties
der Bundeskanzler = de bondskanselier
das Bundesland = de deelstaat
die Bundesländer = de deelstaten
dauernd = steeds
der Deutsche = de Duitser
die Deutschen = de Duitsers
die Deutsche = de Duitse
der Dieb = de dief
die Diebe = de dieven
diskutieren = discussiëren
durchschnittlich = gemiddeld
einbrechen = inbreken
der Einwohner = de inwoner
die Einwohner = de inwoners
das Ergebnis = het resultaat
die Ergebnisse = de resultaten
das Gefängnis = de gevangenis
die Gefängnisse = de gevangenissen
die Gegend = de regio, de omgeving
die Gegenden = de regios
das Gehalt = het salaris
die Gehälter = de salarissen
geschehen = gebeuren
der Grund = de reden
die Gründe = de redenen
die Kriminalpolizei = de recherche
kündigen = ontslaan
vor kurzem = onlangs
spätestens = uiterlijk
stehlen = stelen
die Steuer = de belasting
der Streik = de staking
die Streikes = de stakingen
streiken = staken
die Umwelt = het milieu
die Umweltverschmutzung = de milieuvervuiling
die Wirtschaft = de economie