Duits : Nederlands Auch = ook Und = en Außerdem = bovendien Sowie = alsook / alsmede Daneben = daarnaast Oder = of (opsomming van mogenlijkheden) Aber = maar, echter Doch = toch Dagegen / Hingegen = daarentegen Dennoch / Trotzdem = desondanks Trotz = ondanks Obwohl = hoewel Nicht…sondern… = niet…maar Statt = in plaats van Weil / Da = omdat Denn = want Nämlich = namelijk Deswegen / Deshalb / Darum / Daher = daarom Wegen = vanwegen Aus diesem Grund = om deze reden Dadurch = daardoor Die Ursache hierfür ist = de oorzaak hiervoor is Sodass / So dass = zodat Damit = opdat Um = om Dazu = daartoe, met het doel Womit = waarmee Mittels / Durch = door middel van Mithilfe = met behulp van