Duits : Nederlands Können Sie mir bitte das Brot geben? = Kunt u mij het brood geven? Wir essen viel Gemüse. = Wij eten veel groente. Ich esse gern Fisch. = Ik eet graag vis. Ein Glas Marmelade kostet nu 2 Euro. = Een pot jam kost slechts 2 euro. Willst du ein Glas Wasser? = Wil jij een glas water? Es schmeckt mir gut. = Het smaakt mij goed. Ich wünsche dir einen guten Appetit. = Ik wens jou smakelijk eten. Die Suppe ist seht heiß. = De soep is erg heet. Hast du Hunger? = Heb je honger? Kellner, die Suppe ist kalt. = Ober, de soep is koud. Können Sie uns bitte die Karte bringen? = Kunt u ons de kaart brengen aub? Das ist eine Süßspeise. = Dat is een zoet toetje. Kannst du mir die Speisekarte geben? = Kun je mij de menukaart geven? Willst du noch Kartoffeln zum Fleisch. = Wil je nog aardappelen bij het vlees? Käse ist teuer bei uns. = Kaas is duur bij ons. Was kochst du heute? = Wat kook je vandaag? Das Restaurant bietet kalte und warme Küche. = Het restaurant heeft een warme en koude keuken. Ich mache Spaghetti. = Ik maak spaghetti. Kinder brauchen Milch. = Kinderen hebben melk nodig. Du sollst nicht zu viel zucker essen. = Je moet niet teveel suiker eten. Sportler essen oft Bananen. = Sporters eten vaak bananen. Wir trinken ein Bier an der Bar. = We drinken een biertje aan de bar. Könnte ich bitte noch ein Brötchen haben? = Mag ik nog een broodje hebben? Ich möchte eine Cola bitte. = Ik zou graag een cola willen. Hier fehlt eine Gabel. = Hier ontbreekt een vork.