die Familie die Mutter der Vater
der Bruder die Schwester die Oma / die Großmutter
der Opa / der Großvater die Eltern die Großeltern
die Geschwister die Tante der Onkel
die Cousine der Cousin der Sohn
die Tochter die Nichte der Neffe
die Uroma / die Urgroßmutter der Uropa / der Urgroßvater die Freundin
der Freund Ich habe einen Bruder. Hast du eine Schwester?
Ich habe keine Geschwister. Mein Bruder heißt Marc. Meine Mutter heißt Gerlinde.
Mein Opa wohnt in Hamburg. Meine Tante wohnt in Dresden. der Vorname
der Nachname
de vader de moeder het gezin / de familie
de oma / de grootmoeder de zus de broer
de grootouders de ouders de opa / de grootvader
de oom de tante de broers en zussen
de zoon de neef (zoon van oom of tante) de nicht (dochter van oom of tante)
de neef (zoon van broer of zus) de nicht (dochter van broer of zus) de dochter
de vriendin de overgrootvader de overgrootmoeder
Heb jij een zus? Ik heb een broer. de vriend
Mijn moeder heet Gerlinde. Mijn broer heet Marc. Ik heb geen broers en zussen.
de voornaam Mijn tante woont in Dresden. Mijn opa woont in Hamburg.
de achternaam