Duits : Nederlands
abbiegen = afslaan
der Bahnhof - die Bahnhöfe = het station-de stations
die Fähre - die Fähren = het veer-de veren
einsteigen = instappen
aussteigen = uitstappen
der Flug - die Flüge = de vlucht-de vluchten
der Hafen - die Häfen = de haven-de havens
abfahren = vertrekken
das Flugzeug - die Flugzeuge = het vliegtuig-de vliegtuigen
der Bahnsteig - die Bahnsteige = het perron-de perrons
die Haltestelle - die Haltestellen = de halte-de haltes
landen - landete - ist gelandet = landen-landde-geland
der Pilot / die Pilotin - die Piloten = de piloot / pilote-de piloten
reservieren = reserveren
der Führerschein - die Führerscheine = het rijbewijs-de rijbewijzen
Schöne Ferien! = Prettige vakantie!
der Prospekt - die Prospekte = de prospectus-de prospectussen
die U-Bahn - die U-Bahnen = de metro-de metro's
Geld wechseln = geld wisselen
umsteigen = overstappen