Duits : Nederlands Hast du schon für die Arbeit gelernt? = Heb jij al voor het proefwerk geleerd? Wir haben viel geübt. = Wij hebben veel geoefend. Er kann die Aufgabe nicht lösen. = Hij kan de opdracht niet maken. Vergleicht eure Lösungen! = Vergelijk jullie oplossingen met elkaar! Sie hatte nur drei Fehler. = Zij had maar drie fouten. Ich habe beim Test 67 Punkte bekommen. = Ik heb bij de toets 67 punten gekregen. Heute fällt Bio aus! = Vandaag valt bio uit! Mittwochs haben wir immer zwei Freistunden. = Op woensdag hebben we altijd twee tussenuren. Kannst du mir bei den Hausaufgaben helfen? = Kun je me met het huiswerk helpen? Keine Ahnung! = Geen idee! Ich kann mir das einfach nicht merken! = Ik kan dat gewoon niet onthouden!