Duits : Nederlands und = en auch = ook außerdem = bovendien sowie = alsook nicht nur ... sondern auch = niet alleen ... maar ook daneben = daarnaast oder = of aber = maar doch = toch dagegen, hingegen = daarentegen dennoch, trotzdem = toch trotz = (des) ondanks obwohl = hoewel statt = in plaats van einerseits......... andererseits = aan de ene kant..... aan de andere kant