Duits : Nederlands beginnen = beginnen entscheiden = beslissen gefallen = bevallen bleiben = blijven trinken = drinken essen = eten gehen = gaan geben = geven helfen = helpen einsteigen = instappen kommen = komen bekommen = krijgen lassen = laten lesen = lezen liegen = liggen laufen = lopen nehmen = nemen treffen = ontmoeten fahren = rijden schreiben = schrijven schlafen = slapen sprechen = spreken stehen = staan einladen = uitnodigen vergessen = vergeten finden = vinden sehen = zien sitzen = zitten schwimmen = zwemmen