Duits : Nederlands das Ziel = de bestemming der Wettbewerb = de wedstrijd der Krieg = de oorlog vermissen = missen sauber = schoon das Schicksal = het lot unbedingt = beslist der Dialekt = het dialect scheitern = falen die Mülltrennung = het scheiden van afval atemberaubend = adembenemend die Vielfalt = de diversiteit anziehend = aantrekkelijk unvergesslich = onvergetelijk überraschen = verrassen mieten = huren abstellen = neerzetten das Parkhaus = de parkeergarage beliebig = willekeurig üblich = gebruikelijk