Duits : Nederlands
In den Bergen ist es bewölkt. = In de bergen is het bewolkt.
Da, schon wieder ein Blitz! = Daar, alweer een bliksemflits!
Hast du den Donner gehört? = Heb jij het onweer gehoord?
Achtung, auf der Straße liegt Eis. = Let op, op de straat ligt ijs.
Die Luft ist frisch. = De lucht is koud.
Im Winter gibt es oft Frost. = In de winter is er vaak vorst.
Heute Nacht wird es gefrieren. = Vannacht zal het vriezen.
Das Gewitter ist gefährlich! = Het onweer is gevaarlijk!
Glatteisgefahr! = IJzel!
Der Himmel ist bewölkt. = De hemel is bewolkt.
Da gibt es viel Industrie. = Daar is veel industrie.
Wie ist das Klima in Ihrem Land? = Hoe is het klimaat in uw land?
Der Wind kommt von Norden. = De wind komt uit het noorden.
Die Sonne scheint hier Tag für Tag. = De zon schijnt hier elke dag.
Im Gebirge schneit es. = In de bergen sneeuwt het.
Das Wetter ist sonnig. = Het is zonnig weer.
Wir hatten hier einen schrecklichen Sturm. = Wij hadden een verschrikkelijk storm.
Wie wird das Wetter? = Hoe wordt het weer?
Das Wetter wird besser. = Het weer wordt beter.
Im Nationalpark leben viele wilde Tiere. = In het natuurpark leven vele wilde dieren.