Duits : Nederlands willen = wollen Musik hören mag ich sehr. = Naar muziek luisteren vind ik erg leuk. Er darf nur eine Stunde Computer spielen. = Hij mag maar een uur computeren. Wollt ihr mitkommen? = Willen jullie meegaan? Er muss sein Zimmer aufräumen. = Hij moet zijn kamer opruimen. Wissen Sie, wie spät es ist? = Weet u hoe laat het is? Ihr sollt ruhig sein! = Jullie moeten stil zijn! Kannst du Gitarre spielen? = Kun jij gitaar spelen? Meine beste Freundin heißt Jana. = Mijn beste vriendin heet Jana. Tilo ist mein bester Freund. = Tilo is mijn beste vriend. können = kunnen müssen = moeten mögen = mogen (houden van, leuk vinden) sollen = moeten, zullen dürfen = mogen (toestemming hebben) wissen = weten