Duits : Nederlands
die Zeit = de tijd
die Sekunde = de seconde
die Minute = de minuut
die Viertelstunde = het kwartier
die halbe Stunde = het half uur
die Stunde = het uur
Wie spät ist es? / Wieviel Uhr ist es? = Hoe laat is het?
Können Sie mir sagen, wie spät es ist? = Weet u hoe laat het is?
Es ist Punkt (genau) vier Uhr. = Het is precies vier uur.
Es ist zehn Minuten nach fünf. = Het is tien minuten over vijf.
Viertel vor = kwart voor
Viertel nach = kwart over
es ist halb sechs = het is half zes
(zu) früh = (te) vroeg
(zu) spät = (te) laat
während = tijdens
demnächst / bald = binnenkort
seit kurzem = sinds kort
gleichzeitig = tegelijkertijd
im Augenblick / im Moment = op dit ogenblik
rechtzeitig = op tijd
der Morgen / der Vormittag = de ochtend
heute Morgen = vanochtend
der Nachmittag = de middag
heute Nachmittag = vanmiddag
der Abend = de avond
heute Abend = vanavond
bis heute Abend = tot vanavond
die Nacht = de nacht
heute Nacht = vannacht