Duits : Nederlands könnten Sie mir den Weg zeigen? = kunt u me de weg wijzen? wo ist = waar is... Sie gehen an die erste Straße vorbei = U gaat aan de eerste straat voorbij die erste Straße links / rechts = de eerste straat links / rechts auf der linken / rechten Seite = aan de linker-rechterkant geradeaus = rechtuit dem Weg folgen = de weg volgen die Straße hinuntergehen = de straat uitlopen um die Ecke biegen = de hoek omslaan an der Ecke = op de hoek die Kurve = de bocht der Kirche gegenüber = tegenover de kerk dem Bahnhof gegenüber = tegenover het station neben dem Bahnhof = naast het station vor dem Bahnhof = voor het station hinter dem Bahnhof = achter het station am Anfang der Straße = aan het begin van de straat am Ende der Straße = aan het eind van de straat auf halbem Wege = halverwege nah = dichtbij weit = ver die Stadt ist leicht zu erreichen = de stad is gemakkelijk te bereiken leicht erreichbar = goed te bereiken ungefähr 3 Minuten zu Fuß = te voet ongeveer 3 minuten in der Nähe von = in de buurt van überqueren = oversteken Sie überqueren den Fluß = U steekt de rivier over die Ampeln = de verkeerslichten die Kreuzung = het kruispunt der Platz = het plein die Fußgängerzone = de voetgangerszone der Kreisverkehr = de rotonde die Bäckerei = de bakkerij der Supermarkt = de supermarkt die Metzgerei = de slagerij die Einkaufsstraße = de winkelstraat die Apotheke = de apotheek