Duits : Nederlands sich übergeben = braken in Ohnmacht fallen = flauw vallen Kopfschmerzen haben = hoofdpijn hebben die Grippe haben = griep hebben Schnupfen haben / erkältet sein = verkouden zijn Halsschmerzen haben = keelpijn hebben Bauchschmerzen haben = buikpijn hebben die Regel haben = ongesteld zijn die Monatsbinde = het maandverband die Verhütungsmittel = de voorbehoedsmiddelen das Kondom = het condoom die Pille = de pil Ohrenschmerzen haben = oorpijn hebben ein gebrochenes Bein haben = een gebroken been hebben sich den Fuβ verstauchen = zijn voet verstuiken sie hat sich den Fuβ verstaucht = zij heeft haar voet verstuikt einen Herzschlag bekommen = een hartinfarct krijgen der Sonnenstich = de zonnesteek der Zeckenbiβ = de tekenbeet sterben = overlijden der Tod = de dood