Duits : Nederlands Obst = fruit Erdbeeren = aardbeien Orangen = sinaasappels der Apfel = de appel die Banane = de banaan Pfirsiche = perziken Ananas = ananas Zitrone = citroen Birnen = peren Kirschen = kersen Gemüse = groente Kartoffel = aardappelen Spinat = spinazie Kohl = kool Blumenkohl = Bloemkool frisch = vers Champignons = champignons Zwiebel = ui Paprika = paprika Tomate = tomaat