Engels : Nederlands Hundred is a [myriad]. = Honderd is een [hoog getal]. He noticed my different hairdye, it was [considerable]. = Mijn nieuwe haarkleur viel hem op, het was [aanzienlijk]. Jim is holding the map, he is the one [to guide] us. = Jim is degene die de kaart vast heeft, hij moet ons [leiden / de weg wijzen]. He has [the behavioral tendency] to act out. = Hij heeft [de neiging gedrag te vertonen] dat niet gepast is. He fell for her [physical] appearence, not because she is friendly. = Hij viel op haar [lichamelijke] uiterlijk, niet omdat ze aardig is. A [feature] is a mark by which something is known. = Een [eigenschap] is een kenmerk waardoor iets bekend is. When an human or an animal (to) [reproduce], they get offspring. = Als een mens of een dier [zich voortplanten], dan krijgen ze nakomelingen. In public you niet to behave yourself, that is [desirable]. = In het openbaar moet je je gedragen, dat is [wenselijk]. He scarred me very easily, I did not hear him comming, he is very [nimble]. = Hij kon me heel makkelijk laten schrikken, ik hoorde hem niet komen, hij is heel [snel, lichtvoetig]. Maybe if you ask nicely he will listen, you should try a different [approach]. = Miscchien als je het aardig vraagt wil hij luisteren, je zou een andere [benadering] moeten proberen. He bosses her around all day, he is trying [to dictate] her. = Hij speelt altijd de baas over haar, hij probeert haar te [gebieden]. [their fertility is time-limited], they have a short time to reproduce. = [hun vruchtbaarheid is van beperkte duur], ze hebben een korte tijd om zich voort te planten. You ate to much candy, [hence] you have a stomachache. = Je hebt teveel snoep gegeten, [en daardoor] heb je buikpijn. To reproduce, you need to be [fertile]. = Als je wilt voortplaten, moet je [vruchtbaar] zijn. Money can be a [status parameter]. = Geld kan [de indicator van (hoge maatschappelijke) status] zijn. Long distance runners require plenty of [stamina]. = Lange afstandsrenners hebben veel [uithoudingsvermogen] nodig. She had a [preference] for pancakes over soup. = Ze had [de voorkeur] voor pannenkoeken over soep. They moved together after getting married, hij was her [mate]. = Ze gingen samenwonen nadat ze getrouwd waren, hij was haar [partner]. To get everyone on her side, she had to [argue]. = Om iedereen op haar kant te krijgen, moest ze [betogen / beargumenteren]. We are playing [according to] the rules. = We spelen het [volgens] de regels. Her clothes took so much space, she had [to occupy] the whole closed. = Haar kleren namen zoveel ruimte in, ze moest de hele kast [innemen]. She (to) [shift]ed the blame on me. = Ze wist de schuld op mij te [verschuiven]. He had [to gain] experience to succeed at his new job. = Hij moest ervaring [verwerven] om te slagen op zijn nieuwe werk.