Engels : Nederlands A [biscuit] with a glass of tea. = Een [koekje] met een glas thee. Some bread and [butter]. = Een beetje brood en [boter]. My sister likes [candy]. = Mijn zus houdt van [snoepjes]. (Am.) Do you prefer milk or white [chocolate] ? = Heb je een voorkeur voor melk of witte [chocolade]? We usually eat with a knife, [fork] and spoon. = Normaal eten we met een mes, [vork] en lepel. Would you like some [fresh] baked bread? = Lust je wat [vers] gebakken brood? Can you hand me a [frozen] popsicle? = Kan je me een [bevroren] ijsje aangeven? Can you hand me the [jamjar]? = Kan je me het [jampotje] aangeven? That [knife] is very sharp. = Dat [mes] is heel scherp. One hot [meal] a day. = Een wame [maaltijd] per dag. Can you hand me the salt and [pepper]. = Kan je het zout en [peper] aangeven? We have collected only [ripe] fruit. = We hebben alleen [rijp] fruit verzameld. The soup needs more [salt]. = De soep heeft meer [zout] nodig. That knife is very [sharp]. = Dat mes is heel [scherp]. A salad can be a [side dish]. = Een salade kan een [bijgerecht] zijn. Soup is eaten with a [spoon]. = Soep wordt gegeten met een [lepel]. [sugar] is sweet. = [suiker] is zoet. My sister likes [sweets]. = Mijn zus houdt van [snoepjes]. How do you (to) [bake] a chicken? = Hoe ga je een kip [bakken]. He wanted [to cut] the cake in slices. = Hij wilde de cake in plakjes [snijden]. Let's go (to) [fry] some meat. = Laten we wat vlees [braden]. Can I (to) [pour] you some water? = Kan ik wat water [inschenken]? Some flowers (to) [smell] very sweet. = Sommige bloemen [ruiken] heel zoet. That applepie will (to) [taste] very good. = Die appeltaart zal heel goed [smaken]. Go (to) [wash] before dinner. = Ga je handen [wassen] voor het eten