Engels : Nederlands Something made in America is [American]. = Iets dat gemaakt is in Amerika is [Amerikaans]. When he gets [angry], he starts to yell. = Als hij [boos] wordt, begint hij te schreeuwen. He is slowly getting [bald], it is more visible every week. = Hij wordt langzaam [kaal]. het is per week meer zichtbaar. The man had a long, grey [beard]. = De man had een lange, grijze [baard]. Someone from Canada is a [Canadian]. = Iemand van Canada is een [Canadees]. After all those hints, I got really [curious] about my suprise. = Na alle hints werd ik heel [nieuwsgierig] over mijn verrassing. Someone from the Netherlands is called [Dutch]. = Iemand uit Nederland is [Nederlands]. Someone born in Europa is an [European]. = Iemand die is geboren in Europa is een [Europees]. Mary was the only [female] teacher. = Mary was de enige [vrouwelijke] leraar. They were very [happy] together, they were in love. = Ze waren heel [gelukkig] samen, ze waren verliefd. Tom felt very [lonely] after everybody left. = Tom voelde zich heel [alleen, eenzaam] nadat iedereen weg was gegaan. Is well known that children need a [male] and a female rollmodel. = Het is algemeen bekend dat kinderen zowel een [mannelijk] als een vrouwelijk rolmodel nodig hebben. He shaved his [moustache] off. = Hij heeft zijn [snor] afgeschoren. Mary got [sad] after hearing the bad news. = Mary werd erg [verdrietig] na het horen van het slechte nieuws. Discrimination on the ground of [sex] is illegal. = Discriminatie op basis van [geslacht] is verboden. They are about [to be] free from school. = Ze [zijn] bijna vrij van school. She wanted [to cry] after hearing the sad news. = Ze wilde [huilen] na het horen van het slechte nieuws I (to) [feel] pain in my back. = Ik [voel] pijn in mijn rug. I can not (to) [get] a mobile signal. = ik kan geen mobiel signaal [krijgen]. Her joke was that funny, everybody started [to laugh]. = Haar grapje was zo grappig, iedereen moest [lachen]. We want [to listen] to music. = We willen naar muziek [luisteren]. For fun visiting shops is called [to shop]. = Voor het plezier winkels bezoeken heet [winkelen]. He was so annoying, nobody can (to) [stand] him. = Hij is zo vervelend, niemand kan hem [verdragen, uitstaan]. I (to) [wish] a merry Christmas. = Ik [wens] je een fijne kerst. You do not need [to worry], it will work out just fine. = U hoeft zich geen [zorgen te maken], alles komt goed.