Engels : Nederlands (to) choose = kiezen This is the bag. = Dit is de tas. This is the book. = Dit is het boek. This is an elephant. = Dit is een olifant. This is a book. = Dit is een boek. (to) write = schrijven (to) wear = dragen (to) watch = kijken naar (to) stand = staan (to) sit = zitten (to) read = lezen (to) play = spelen (to) listen = luisteren he is = hij is (to) have = hebben he has = hij heeft (to) go = gaan (to) eat = eten (to) drink = drinken (to) cook = koken we are = wij zijn I am = ik ben