Engels : Nederlands (to) fall = vallen (to) fail = mislukken (to) escape = ontsnappen (to) enjoy = genieten (to) drop = laten vallen (to) drive = rijden (to) do = doen (to) deliver = leveren (to) dance = dansen (to) come = komen (to) close = sluiten (to) climb = klimmen (to) clean = schoonmaken (to) chase = jagen (to) catch = vangen (to) carry = dragen (to) can = kunnen (to) call = roepen (to) buy = kopen (to) build = bouwen (to) break = breken (to) borrow = lenen (to) blow = blazen (to) begin = beginnen (to) arrive = aankomen (to) answer = antwoorden