Engels : Nederlands (to) make = maken (to) love = houden van (to) lose = verliezen (to) look = kijken (to) live = leven (to) like = leuk vinden (to) leave = verlaten (to) laugh = lachen (to) kick = schoppen (to) keep = houden (to) jump = springen (to) invite = uitnodigen (to) hurt = pijn doen (to) hold = vasthouden (to) hide = verbergen / verstoppen (to) have got = hebben (to) hate = een hekel hebben aan (to) go = gaan (to) give = geven (to) get up = opstaan (to) frighten = bang maken (to) fly = vliegen (to) finish = eindigen (to) find = vinden (to) feel = voelen