Engels : Nederlands come on = kom op! (to) take off = uittrekken (to) try on = aanpassen (to) throw away = weggooien (to) break down = instorten (to) pick up = oppikken (to) put on = aantrekken (to) work = werken (to) win = winnen (to) wash = wassen (to) want = willen (to) walk = lopen (to) visit = bezoeken (to) understand = begrijpen (to) try = proberen (to) travel = reizen (to) throw = gooien (to) tell = vertellen (to) teach = leren (to) talk = praten (to) take = nemen (to) swim = zwemmen (to) sweep = vegen (to) stop = ophouden (to) steal = stelen (to) stay = blijven (to) start = beginnen