Engels : Nederlands
is situated = ligt
Western Europe = West-Europa
north = noord
south = zuid
kilometer = kilometer
east = oost
larger = groter
divided = verdeeld
provinces = provincies
are situated = liggen
north (on compass) = noorden
south (on compass) = zuiden
west (on compass) = westen
area = gebied
half = helft
Dutch people = Nederlanders
largest = grootste
cities = steden
dense = dichte
population = bevolking
east (on compass) = oosten
special = bijzondere
there = er
before = vroeger
was = was
sea = zee
God = God
created = maakte
world = wereld
formed = vormden
at least = tenminste
some (people) = sommigen
Dutch Antilles = Nederlandse Antillen
passport = paspoort