Engels : Nederlands
girls = meisjes
50.0 = vijftig
60.0 = zestig
went = gingen
separate = aparte
Christian = christelijke
Islamic = islamitische
trade = vak
became = werden
carpenter = timmerman
painter = schilder
electrician = elektricien
plumber = loodgieter
car mechanic = automonteur
bright = knappe
study = leerden / studeren
engineer = ingenieur
teacher = leraar / onderwijzeres
lawyer = advocaat
could = konden
so-called = zogenaamde
school for domestic science = huishoudschool
trained = volgden
ideal = ideale
housework = huishouden
to cook = koken
to do the laundry = wassen
et cetera = enzovoort
married = trouwden
stayed = bleven
had = kregen / had
use = zin
intelligent = verstand
most = meesten
were allowed = mochten
nurse = verpleegster
secretary = secretaresse
typical = typische
professions = beroepen