Engels : Nederlands
last = vorige
meeting = vergadering (de)
went = ging
got = kreeg
information = informatie (de)
took/ lasted = duurde
tickets = kaartjes
cost = kostten
was (written) = stond
map = kaart (de)
surroundings = omgeving (de)
print = printen
the funny thing = het grappige
would have to = zou moeten
travel = reizen
discovered = ontdekte
bus service = busdienst (de)
from = vanaf
drives/ runs = rijdt
during = tijdens
peak hours = spits (de)
left = vertrok
arrived = kwam aan
longest = langste
ever = ooit
sat/ was = zat
airplane = vliegtuig (het)
ago = geleden
intended = was van plan
(to) there = daarnaartoe
travelled = reisde
had = hadden
full = vol
programme = programma (het)
taken = gebracht
beautiful = mooi
nature = natuur (de)
islands = eilanden
cities = steden
visited = bezochten
very = zeer
interesting = interessant
were (sitting) = zaten
boat = boot (de)
party = feest (het)
awfully = hartstikke
made = maakten
music = muziek (de)
theatre = theater (het)
dance = dans (de)
air = lucht (de)
tents = tenten
all kinds of = allerlei
nice/ friendly = aardige
met = ontmoet
absolutely = absoluut