Engels : Nederlands final test = eindtoets (de) round = ronde (de) pass = slagen / slaagt fail = zakken at least = ten minste at the same time = tegelijk remark = opmerking (de) managed to = wist te force = dwingen clever = knap respect = opzicht (het) result = resultaat (het) shake your head = schudt spent = gestoken not normal = niet normaal during the day = overdag constantly = voortdurend get real = doe normaal said = zeiden just like that = zomaar foreign = vreemde grammar = grammatica (de) order = volgorde (de) framework (as part of) = in het kader (van) go into = ingaan (op) by means of = door middel van combinations = combinaties elements = elementen deal with = om ... gaan (met) theme/ subject = thema (het) final debate = slotdebat (het) convince = overtuigen arguments = argumenten off we go! = daar gaan we dan!