Engels : Nederlands a bite = een hap a profitable business = een winstgevend bedrijf add = toevoegen attract customers = klanten aantrekken bowl = kom bun, roll = broodje capital = hoofdstad cause = veroorzaken cinnamon = kaneel competition = wedstrijd crusty = knapperig develop = ontwikkelen dough = deeg experience = ervaring ginger = gember moisten = bevochtigen nuts = noten plumbs = pruimen preheat = voorverwarmen prepare = (voor)bereiden qualified = gekwalificeerd sieve = zeven soak = weken sturdy = stevig suffer from food allergies = lijden aan voedselallergieën taste = smaak tastier = smaakvoller, smakelijker usually = gewoonlijk which accounted for … = welke verantwoordelijk waren voor …