Engels : Nederlands great = geweldig nice = lief / aardig / leuk old = oud please = alstublieft / alsjeblieft hate = hebben een hekel aan live = wonen love = houden van think = denken brother = broer class = klas dog = hond friend = vriend / vriendin girl = meisje school = school street = straat English = Engels American = Amerikaans know = kennen / weten mean = bedoelen America = Amerika bathroom = badkamer bedroom = slaapkamer boy = jongen England = Engeland family = gezin father / dad = vader house = huis mother / mum = moeder sister = zus favourite = favoriet new = nieuw play = spelen write = schrijven cat = kat music = muziek parents = ouders phone = telefoon age = leeftijd at home = thuis here = hier never = nooit dark = donker pretty = knap / mooi like = vinden leuk daughter = dochter grandmother / grandma = grootmoeder son = zoon who = wie why = waarom