Engels : Nederlands
address = adres
age = leeftijd
call = bellen
good = goed
letter = brief
look = kijken
now = nu
read = lezen
send = sturen
Friday = vrijdag
Monday = maandag
Saturday = zaterdag
Sunday = zondag
Thursday = donderdag
Tuesday = dinsdag
Wednesday = woensdag
boring = saai
message = bericht
something = iets
tomorrow = morgen
young = jong
buy = kopen
fantastic = fantastisch
know = weten
money = geld
or = of
with = met
April = april
August = augustus
December = december
February = februari
January = januari
July = juli
June = juni
March = maart
May = mei
November = november
October = oktober
September = september
eight = 8
eighteen = 18
eleven = 11
fifteen = 15
five = 5
four = 4
fourteen = 14
nine = 9
nineteen = 19
one = 1
seven = 7
seventeen = 17
six = 6
sixteen = 16
ten = 10
thirteen = 13
three = 3
twelve = 12
two = 2
twenty = 20
everybody = iedereen
listen = luisteren
play = spelen