Engels : Nederlands coach = bus hill = heuvel mountain = berg horse-riding / ride a horse = paardrijden outdoor activities = buitenactiviteiten signpost = wegwijzer youth hostel = jeugdherberg dormitory = slaapzaal lock = op slot doen settle in = zich thuis voelen scared = bang gentle = lief / kalm back = rug Welsh = uit Wales post box = brievenbus across = aan de andere kant turning = afslag disability = handicap parachuting = parachutespringen disabled people = gehandicapten tied together = vastgebonden take a seat = plaatsnemen prepare = voorbereiden amazed = versteld staan search = zoektocht communicate = communiceren exist = bestaan instead of = in plaats van explore = onderzoeken / verkennen universe = heelal / universum find out / figure out = uitzoeken school term = schoolweken straight out of = rechtstreeks uit breathe = ademen shark = haai attack = aanval deadly = dodelijk about = ongeveer humans = mensen medicine = medicijnen octopus = inktvis what time = hoe laat painting = schilderij canal = gracht keen on = dol op suggest = voorstellen have a drink = iets drinken fasten your seatbelt = gordel omdoen / je gordel omdoen / gordel vastmaken / je gordel vastmaken approach = naderen lost = verdwaald look like = lijken op