Engels : Nederlands
ceiling = plafond
chair = stoel
clean = schoonmaken
colour = kleur
curtain = gordijn
dark = donker
flag = vlag
furniture = meubels
grey = grijs
idea = idee
kitchen = keuken
large = groot
orange = oranje
paint = schilderen / verven
red = rood
table = tafel
wall = muur
whole = hele / heel
window = raam
yellow = geel
believe = geloven
carpet = vloerkleed / vloerbedekking
castle = kasteel
cook = koken
crazy = gek / maf
flat = appartement / flat
fridge = koelkast
glass = glas
grandson = kleinzoon
high = hoog
honest = eerlijk
newspaper = krant
picture = foto
plastic = plastic / kunststof
tidy = netjes / schoon
travel = reizen
cell phone = mobieltje
change = verandering
choose = kiezen
clean up = opruimen
country = land
desk = bureau
diary = agenda
flower = bloem
just = gewoon
month = maand
pen = pen
pencil = potlood
quiet = rustig
smile = lachen / glimlachen
talk = praten
word = woord
work = werken
beach = strand
funny = grappig
hot = heet / warm
lovely = mooi / schattig
morning = ochtend
next week = volgende week
nothing = niets
ocean = oceaan
play football = voetballen
strange = vreemd / gek