Engels : Nederlands be thirsty = dorst hebben careful = voorzichtig difficult = moeilijk go - went - gone = gaan - ging - gegaan healthy = gezond hurt yourself = jezelf bezeren joke = grap knee = knie No way = Geen sprake van over there = daar verderop toe = teen turn = draaien watch = kijken weight = gewicht accident = ongeluk break - broke - broken = breken - brak - gebroken feet = voeten foot = voet get up = opstaan give - gave - given = geven - gaf - gegeven listen carefully = luister goed move = bewegen pain = pijn patient = patiƫnt shoulder = schouder disease = ziekte draw = tekenen face = gezicht hair = haar instructions = aanwijzingen low = laag nose = neus scissors = schaar shape = vorm take - took - taken = nemen - nam - genomen teeth = tanden tooth = tand toothpick = tandenstoker wash = wassen behind = achter do - did - done = doen - deed - gedaan fall - fell - fallen = vallen - viel - gevallen GP = huisarts guess = raden I see = Ik snap het meet = tegenkomen nearly = bijna still = nog steeds