Engels : Nederlands dirty = vies drive - drove - driven = rijden - reed - gereden explain = uitleggen pet = huisdier tiny = piepklein animal = dier cock = haan cow = koe duck = eend farm = boerderij farmer = boer field = wei kill = doden lamb = lammetje pig = varken piglet = big rabbit = konijn rude = onbeleefd / ruw rule = regel vegetarian = vegetariƫr crash = botsing escape = ontsnappen noise / sound = geluid ring - rang - rung = bellen - belde - gebeld run - ran - run = rennen - rende - gerend spot = plek wife = vrouw / echtgenote better = beter fire = vuur leg = poot lift = optillen neck = nek nice = fijn painful = pijnlijk until = totdat