Engels : Nederlands be = zijn was = was were = waren been = geweest museum = museum opposite = tegenover history = geschiedenis wrist = pols near = dichtbij useful = nuttig science = wetenschap bring = brengen map = plattegrond model = model outside = buiten interesting = interessant inside = binnen moon = maan strange = vreemd back = rug go - went - gone = gaan - ging - gegaan breathe = ademen chair = stoel fork = vork full = vol furniture = meubels hole = gat rope = touw second = seconde somewhere = ergens space = ruimte table = tafel watch = horloge long = lang next = volgende next to = naast have - had - had = hebben - had - gehad