Engels : Nederlands crime = misdaad reporter = verslaggever capital = hoofdstad shoplifting = winkeldiefstal criminal = crimineel pickpocket = zakkenroller victim = slachtoffer robbery = beroving purse / wallet = portemonnee thief = dief proud of = trots op car park = parkeerterrein however = toch / hoe dan ook both = allebei river = rivier heel = hak concentrate = concentreren witness = getuige kill = doden fine = boete bully = pesten / pestkop secondary school = voortgezet onderwijs chewing gum = kauwgom break - broke - broken = breken - brak - gebroken feel - felt - felt = voelen - voelde - gevoeld nasty = gemeen note = briefje come - came - come = komen - kwam - gekomen fact = feit handbag = handtas leather jacket = leren jas / leren jasje trainers = sportschoenen curly = krullend steal - stole - stolen = stelen - stal - gestolen