Engels : Nederlands news = nieuws crime = misdaad reporter = verslaggever capital = hoofdstad shoplifting = winkeldiefstal criminal = crimineel take - took - taken = nemen - nam - genomen victim = slachtoffer catch - caught - caught = vangen - ving - gevangen thief = dief local hero = plaatselijke held proud of = trots op warn = waarschuwen steal - stole - stolen = stelen - stal - gestolen secure / safe = veilige car park = parkeerterrein however = echter owner = eigenaar remove = verwijderen concentrate = concentreren arrest = arresteren danger = gevaar push = duwen snow = sneeuw motorway = snelweg adjust = aanpassen hit - hit - hit = raken - raakte - geraakt carriage = wagon speed = snelheid available = beschikbaar entrance = ingang pupils = leerlingen result = resultaat factory = fabriek save = redden cigarette = sigaret Canadian = Canadees actress = actrice touching = ontroerend handbag = handtas jacket = jas police station = politiebureau describe = omschrijven form = formulier Certainly = zeker