Engels : Nederlands solve = oplossen crime = misdaad science = wetenschap bookshop = boekwinkel case = zaak / geval particular = specifiek / specifieke hide = verbergen admit = toegeven convince = overtuigen copy = exemplaar harm someone = iemand pijn doen / doen iemand pijn law = wet deny = ontkennen benefit = voordeel poem = gedicht minus = min divide by = delen door unconvinced = niet overtuigd deal with = omgaan met terrifying = angstaanjagend appear = blijken spend - spent - spent = doorbrengen - bracht door - doorgebracht celebrate = vieren recommend = aanraden event = gebeurtenis basic = basis / basis take off - took off - taken off = vertrekken - vertrok - vertrokken / opstijgen - steeg op - opgestegen dawn = dageraad drift = zweven crowd = menigte / groep mensen / groep attend = bijwonen / meedoen painting = schilderij treasure = schat work of art / artwork = kunstwerk spare bedroom = logeerkamer secret = geheim ordinary = gewoon / normaal masterpiece = meesterwerk cardigan = vest wardrobe = kledingkast quality = kwaliteit freeze - froze - frozen = bevriezen - bevroor - bevoren / invriezen - vroor in - ingevroren / dichtvriezen - vroor dicht - dichtgevroren estimate = schatten value = waarde auction = veiling decorate = versieren exhibition = tentoonstelling major = belangrijk / belangrijke / groot / grote illegal = illegaal paste = plakken atmosphere = sfeer describe = beschrijven get scared = worden bang / bang worden fake = nep possibility = mogelijkheid apparently = blijkbaar competition = wedstrijd suppose = aannemen / veronderstellen That's a shame. = Dat is jammer.