Engels : Nederlands course / training / training course = cursus / opleiding enrol = zich inschrijven / schrijven zich in interview / job interview = sollicitatiegesprek at this stage = op dit moment option = keuze qualified = gediplomeerd / bevoegd vacancy / job vacancy = vacature apply for = solliciteren naar impression = indruk application letter = sollicitatiebrief modest = bescheiden common sense = gezond verstand interrupt = onderbreken acquire = verwerven / verkrijgen hands-on experience = praktijkervaring / ervaring current = huidig / huidige qualification = diploma practical training = stage / leren in de praktijk profession = beroep / vak suit = passen bij male = mannelijk / mannelijke female = vrouwelijk / vrouwelijke in brief = in het kort evidence = bewijs instruction = uitleg nationwide = in het hele land leaflet = folder delay = vertragen announce = aankondigen unpleasant = onaangenaam / onaangename likely = waarschijnlijk reduce = verminderen queue = rij educate = opleiden area = gebied divide = verdelen main = voornaamste primary school = basisschool secondary school = middelbare school reach = bereiken raise = verhogen examination = examen subject = schoolvak bright = slim / intelligent proper = goed / fatsoenlijk solution = oplossing in particular = in het bijzonder / juist benefit from = hebben voordeel van / voordeel hebben van level = niveau instead of = in plaats van suffer from = lijden aan een ziekte / lijden aan / een ziekte hebben / hebben lack of = gebrek aan / tekort aan attitude = houding / instelling camp site = camping PE teacher = gymleraar carpenter = timmerman